U bent hier: Home / Kinderombudsman bewijst kinderhandel jeugdzorg

Kinderombudsman bewijst kinderhandel jeugdzorg

by J.L. de Kreek — last modified 16-05-2022 03:00
Opgeslagen onder:

Het rapport “Is De Zorg Gegrond” van de Kinderombudsman uit december 2013 bewijst reeds wat velen al jaren stellen en beweren. Namelijk dat de jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming functioneel kinderhandelaars en dus een criminele organisatie zijn. Dat de kinderombudsman de kinderbeschermers ondanks de fouten professioneel en deskundig noemt is een strafverzwarende omstandigheid.

Zowel de jeugdzorg als de raad voor de kinderbescherming bevestigen dat zij niet aan waarheidsvinding doen of althans dat zij gezegd hebben dat zij niet aan waarheidsvinding doen zoals in het strafrecht. De grap nu met de jeugdzorg is dat het toenmalige artikel 2J van de Wet op de Jeugdzorg uit 2013 dezelfde of althans soortgelijke waarheidsvindingseis stelt als artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming vergeten dit opportunistisch iets te makkelijk.

Zij denken dat omdat zij in het civiel recht kinderen uit huis halen zij niet hoeven te bewijzen dat die kinderen daarop recht hebben. Normaal wordt bewijs geleverd middels concrete bewijselementen die wettig en overtuigend bewijzen dat er een redelijk vermoeden is van de bedreiging van een minderjarige door een van in de wet opgesomde risico's. De wet lezen of begrijpen kunnen medewerkers van de jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming kennelijk niet. In ieder geval handhaven zij de wet niet. Zij gebruiken de wet voor eigen gewin.

De jeugdzorg vordert met gesloten deuren. Kinderen worden door de semi-publieke overheid met justitiele middelen in het civielrechtelijk kader van de vrijheid beroofd. Dat is een UHP. Met gesloten deuren. Zonder dat BJZ of Raad aan waarheidsvinding doen. Voorts executeert BJZ beslissingen van rechters zonder deze voorafgaande de tenuitvoerlegging aan betrokkenen te laten betekenen door een bevoegde deurwaarder. De parlementaire geschiedenis bij de Wet Op de Jeugdzorg die gold toen het “Is De Zorg Gegrond” verscheen is ondubbelzinnig over waarheidsvinding.

Waarheidsvinding moet overeenkomstig de norm die geldt voor de politie wanneer een verdachte wordt aangehouden en voorgeleidt. De terminologie in het toen geldende artikel 2J WJZ verwijst daar expliciet naar met de woorden <<redelijk vermoeden>> en <<daadwerkelijke aanwezigheid>>. Het woord <<daadwerkelijk>> betekent in werkelijkheid en is dus een absoluutheidsvereiste wat alleen in alle redelijkheid vastgesteld worden kan middels waarheidsvinding zoals in het strafrecht getoetst door de strafrechter ter openbare terechtzitting.

Share |

Permalinks