Minder Marokkanen-uitlatingen Wilders ambtsmisdrijf
Het is gek dat het Gerechtshof in de Minder Marokkanen-zaak tegen Geert Wilders geen enkele overweging heeft gewijd aan de vraag of er sprake is van een ambtsmisdrijf. Geert Wilders heeft het niet aangevoerd terwijl een dergelijk verweer voor de hand liggend is. Het is ook goed te onderbouwen met precedenten die er geen misverstand over laten bestaan dat op grond van artikel 119 van de Grondwet voor het strafrecht verschil gemaakt dient te worden tussen een gekozen politicus in het parlement en een aspirant Kamerlid in verkiezingstijd. De ene is aan het werk. De ander wil aan het werk in de Kamer.
In de kwestie tegen Geert Wilders handhaaft het Gerechtshof de Grondwet niet om Geert Wilders te kunnen veroordelen voor het beledigen van Marokkanen. Waarom de advocaat van Wilders materieel liever heeft dat de kwestie particulier wordt afgedaan laat zich raden. De ambtelijke hoedanigheid van Wilders is strafverzwarend. Het Gerechtshof moet de kwestie zakelijk bekijken omdat het Gerechtshof nu eenmaal verplicht is strikt de Grondwet te handhaven. Als burgers zich aan de wet moeten houden moet het Hof zich vanzelfsprekend ook aan de wet houden. Wanneer daarbij de grens wordt overschreden waarbij ambtsmisdrijven af worden gehandeld als persoonlijk misdrijf ontstaat er ruimte voor heksenjachten van justitie op Kamerleden.
Het antwoord op de vraag of het Hof bevoegd is tot kennisneming van de telastegelegde feiten in de zaak tegen Wilders hoort strikt genomen negatief te zijn. In het requisitoir bewijst het OM dat dit de waarheid is. Het OM beroept zich op onder andere (volgens het OM soortgelijke) zaken: de zaken Glimmerveen, Janmaat, Felter, Féret, Le Pen. Wat betreft de bevoegdheid van het Hof vergelijkt het OM appels met peren. De enige zaak die bevoegdheidtechnisch met de casus van Geert Wilders vergeleken kan worden is die van Féret.
Geert Wilders is een democratisch verkozen volksvertegenwoordiger in verkiezingstijd, oprichter van de PVV en leider van de PVV-fractie in de Tweede Kamer. Geert Wilders deed zijn uitspraken "in de avond van 19 maart 2014" bij en tijdens een "verkiezingsbijeenkomst van de PVV" in een café in Den Haag. "Het betrof een besloten bijeenkomst voor de PVV-aanhang en voor de media". Geert Wilders heeft zijn uitspraken gedaan bij en tijdens werk wat past bij de functie van politiek ambtsdrager die lid is van de Tweede Kamer.
In de zaak Féret is de Belgische parlementariër Féret, lid van het Front Nationaal, strafrechtelijk vervolgd voor uitlatingen in het openbaar gedaan in het partijprogramma en in pamfletten. Deze uitlatingen waren gedaan buiten het parlement. Het parlement heeft na het advies van een daartoe ingestelde parlementaire commissie eerst de parlementaire onschendbaarheid van Féret opgeheven voor die concrete strafzaak zodat Féret kon worden vervolgd. De artikelen 58 en 59 van de Belgische Grondwet zijn te vergelijken met de artikelen 71 en 119 van de Nederlandse Grondwet.
Voor uitlatingen gedaan in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies moet gekeken worden naar artikel 71 van de Grondwet. Voor uitlatingen gedaan buiten het parlement moet gekeken worden naar artikel 119 van de grondwet. Op grond van artikel 76 RO neemt de Hoge Raad in eerste instantie, tevens in hoogste ressort, kennis van de ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen begaan door de leden van de Staten-Generaal.
De Wet ministeriële verantwoordelijkheid, regelt de door de Tweede Kamer te volgen procedure bij het komen tot een beslissing over de vervolging van Kamerleden wegens ambtsdelicten. Door beslissing omtrent vervolging exclusief in handen te laten van regering of Tweede Kamer, worden betrokken ambtsdragers beschermd tegen op lichtvaardige gronden ingestelde vervolging (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BO0198).
Onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier begrepen strafbare feiten begaan onder een der verzwarende omstandigheden omschreven in artikel 44 Sr. Die verzwarende omstandigheden zijn in casus van de minder Marokannen-uitlatingen van Wilders aan de orde omdat het ambt van parlementariër Geert Wilders de praktische mogelijkheid biedt de feiten te plegen. Kijk naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1135). In die zaak ging het erom of verdachte de ambtelijke corruptiefeiten op de dagvaarding in zijn hoedanigheid van ambtenaar en wethouder van de gemeente Roermond heeft gepleegd of als lid van de Eerste Kamer.
De vraag naar de bevoegdheid van de rechter moet worden beantwoord op de grondslag van de tenlastelegging (artikel 348 Sv). Uit de tenlastelegging met betrekking tot Geert Wilders blijkt dat een persoon wordt vervolgd waarvan algemeen bekend is dat hij sinds 1998 (meer dan) fulltime actief lid is van de Tweede Kamer voor uitlatingen die gedaan zijn bij en tijdens verkiezingstijd. Bovendien meldt het OM op pagina 138 van het requisitoir dat Geert Wilders een politicus is “in de Tweede Kamer”. Daardoor zit in de grondslag van tenlastelegging besloten dat de feiten zijn gepleegd door Geert Wilders als lid van de Tweede Kamer.
Door de persoon van Geert Wilders en de aard van zijn full-time werkzaamheden is effectief in de tenlastelegging opgenomen dat de feiten zijn gepleegd door een democratisch gekozen lid van het parlement. Daarom dient het Hof ambtshalve nader te onderzoeken of zich het geval voordoet als bedoeld in artikel 119 Grondwet. Dat de hoedanigheid van ‘politicus in verkiezingstijd’ volgens het ambtsbericht van 16 september 2014 (kenmerk 560454, dossiernr 560249) niet disculpeert doet daaraan niks af. Geert Wilders is schuldig. En hij verdient straf. Alleen de Grondwet eist dwingend dat hij op een andere manier, namelijk op initiatief van de Kroon of Tweede Kamer, wordt gestraft.
Permalinks
- Permalink to this version
- 69ffb59776ca43b885cc6263e075011b
- Permalink to latest version
- 38YBM2IRFP